We schrijven de regelmatige meervoudsvorm van een zelfstandig naamwoord zoals we hem uitspreken: met de uitgang (doorgaans -en, -n, -s) aan het woord vast. Daarbij passen we de spellingregels voor open of gesloten lettergrepen toe.
hand – handen
boom – bomen
kan – kannen
weide – weiden, weides
appel – appelen, appels
leraar – leraren, leraars
kind – kinderen
kleed – kleden, klederen, kleren